Er is nog één resident die ik nog niet heb ontmoet, op de een-na-laatste dag van mijn avontuur. De mysterieuze kunstenaar De Rrusie. Veel over hem gehoord heb ik wel, hij is Frans, heeft een werkplek in het glazen atrium, dat uitkijkt op de hemel boven De L’Europe. Da’s handig, hij schildert namelijk hemels. Al dan niet met donkere wolken en magische lichtstralen. Er staan doeken, er slingeren kwasten rond, verftubes, maar steeds als ik langskwam was er geen De Rrusie te bespeuren.
Ik schakel Eef in, die weer wat telefoontjes pleegt. ‘Vanmiddag. 14.00 uur. Atrium’. Als ik aankom zie ik een jonge, zwarte man, dandy-achtig. Zijn zwarte pak is van eigen makelij, net als de zegelring die hij draagt, want hij ontwerpt ook juwelen. Eerder was hij artdirector, en ontwierp hij bras-series in Parijs. Hij doet zijn handen in de zakken van zijn zwarte trenchcoat, alsof hij op het punt staat zo weer te ver-dwijnen. Zijn voornaam? Heeft-ie niet. We babbelen wat over kunst, jazz, spiri-tualiteit. Hij woont helemaal boven in het hotel, hij kan zo het dak op springen en naar de wolken turen. Hij heeft weleens de hele nacht doorgeschilderd aan een hemel, die hij eerst urenlang had zitten bekijken. Dat is de reden dat hij hier woont. De plek is toverachtig, inspireert hem. ‘Ik voel je,’ zeg ik, en ik meen het. Dit hotel zit vol verhalen. Het is als een theater, waar personages de hele dag het podium opkomen en weer afgaan.